Uit het familiealbum

Uit ‘INZICHT” – hoofdstuk 29. Uit het familiealbum

Eigenlijk hou ik er niet zo van om privé dingetjes in de openbaarheid te brengen. Toch waag ik me eraan. Mijn zus Ans schreef in 2007 een soort van familiealbum. Dit is het voorwoord: 

‘Al geruime tijd loop ik met de gedachte een en ander op te schrijven uit mijn jeugd. Ik denk vaak aan vroeger, hoe het was en ook later. Ik was nummer 3 in ons gezin, de twee oudsten zijn inmiddels overleden en ik ben nu 76 jaar, de oudste in leeftijd. Ik was 18 jaar toen de jongste in ons gezin werd geboren, ik was al bijna volwassenen, dan kan het niet anders dat er een verschil in beleving is. Ik zie terug op fijne, goede jaren, we hadden geweldige ouders. Zondags gingen we meestal twee keer naar de kerk, we baden en dankten voor ons eten. Zo ben ik grootgebracht. Ik vind het belangrijk dat mijn jongere broers en zussen iets weten over ons gezin uit die eerste periode. Let wel, dit zijn mijn persoonlijke ervaringen!’ 

Ans is geboren in 1931, zij overleed in 2014. Het is een omvangrijk album geworden, ik ben er heel blij mee, het geeft mij een inkijkje hoe het vroeger in ons gezin was. Heel herkenbaar, ik krijg er een goed beeld bij. Gezien de ruimte die ze er aan besteedt, heeft de oorlogsperiode veel indruk op haar gemaakt. Het is wellicht de reden dat Ans gedurende bijna 20 jaar in het bestuur zat van de ‘Vereniging tot viering van de Nationale feestdagen’, zeg maar het Oranje-comité. Zij deed ook veel ander vrijwilligerswerk, zij ontving een lintje in de orde van Oranje-Nassau. 

Ikzelf ben van na de oorlog, 1949. Mijn leven wordt gekenmerkt door altijd beter, elk jaar weer, vooral in materieel opzicht. Maar vele malen belangrijker, ik heb nooit oorlog meegemaakt, ik ben nooit bang geweest voor fysiek geweld. Het oorlogsverhaal doet beseffen dat wij nu in een geweldige tijd leven. Laat de huidige generatie daarvan leren, ik denk dat Ans dat ook zo bedoeld heeft, want kijkend naar de actualiteit in het tweede decennium van deze eeuw, is er elders wederom oorlog. Het houdt niet op. Het is niet voorbij, tenminste als we niet oppassen. 

Er is nog een reden om het oorlogsverhaal van Ans aan te halen. Op Koningsdag 2014 stond ik in Amstelveen bij de intocht van de koninklijke familie ergens achteraan met de jongste kleindochter op mijn nek. Er stonden heel wat rijen voor ons. Ik kon nog net zien dat ongeveer op onze hoogte Willem Alexander naar onze kant liep en een praatje maakte met iemand. Ik zag het later op foto’s, vooraan zat Ans in een rolstoel begeleid door haar dochter, zij werd voorgesteld en de Koning schudde haar hand. Dat was vijf weken voor haar overlijden. 

Mijn ouders woonden in Amstelveen op de Ouderkerkerlaan. In de zomer van 1939 was er als gevolg van oorlogsdreiging een algehele mobilisatie. Onze vader werd ook opgeroepen en was dan ook niet thuis toen op 31 augustus het zesde kindje werd geboren, een meisje. Hij werd per telegram op de hoogte gebracht. In het familiealbum heeft Ans de tekst van de brief opgenomen, die onze vader dezelfde dag aan zijn vrouw, onze moeder schreef. Heel indrukwekkend, zeker voor mij, ik heb mijn vader nooit gekend, hij overleed 2 maanden na mijn geboorte, december 1949. 

Opmerkelijk, Ans schrijft consequent Vader, Pa, Moeder en Moe met een hoofdletter, zo was dat in die tijd. Er komen in het stuk nogal wat namen voor, die heb ik geanonimiseerd. Dit is het verhaal van Ans: 

“Toen ons zusje ongeveer 9 maanden oud was, brak op 10 mei 1940 ’s morgens vroeg de oorlog uit. Onze vader was op dat moment gelegerd bij vliegveld Valkenburg, bij Leiden, dus Moe was met haar zes kinderen thuis, ik was toen acht jaar. Ik weet me van de die eerste oorlogsdag nog het volgende te herinneren. ’s-Nachts was het vanaf een uur of drie al druk buiten, veel gerommel in de lucht, we hoorden veel lawaai en schieten, veel vliegtuigen, heel zware dreunen. We werden er klaarwakker van en we kleedden ons al om half vier aan. Ja, dit was dan oorlog, maar wat gebeurde er eigenlijk allemaal? De radio aangezet en daar kwamen veel sombere berichten uit, gevechten hier en daar.

Om vier uur stonden we al buiten bij ons hek op straat, ook de naaste buren waren daar, ‘Schiphol is gebombardeerd!’ En inderdaad als je naar rechts keek was de hele lucht richting het dorp roestbruin en zwart. We schrokken daar hevig van. Moe riep ons gauw naar binnen, ‘het is buiten veel te gevaarlijk!’, want we hoorden ze niet alleen, we zágen ook Duitse vliegtuigen – jagers – om ons heen en heel laag door de lucht vliegen. Vanuit de balkons van de drie -vrij nieuwe- huizen tegenover ons op de Bovenkerkerkade werd er op die vliegtuigen geschoten door Nederlandse soldaten die daar waren ingekwartierd. Het was een vreselijke ochtend!! En daarbij de angst hoe het met onze vader zou zijn . . .

Later die ochtend werd het wat stiller, de radio bleef aan en we hoorden allerlei verschrikkelijke berichten uit heel Nederland, bombardementen, heel veel in puin en Duitse parachutisten in Zuid Holland. We waren allemaal vreselijk bang!! Wat moesten wij zonder man en vader? Zo ging het de hele dag en de dagen daarna. Afschuwelijk!

Gelukkig hadden we goed contact met de directe buren. Beneden woonde Opoe met twee ongetrouwde dochters en op de bovenverdieping een echtpaar met hun drie zonen. In die eerste oorlogsdagen waren zij een grote steun, zij boden aan om bij hen in huis te slapen en dat deden we dan ook. 

Ik heb nog steeds heel duidelijke beelden, dat ik als achtjarige bij ons hekje stond en zag dat matrassen, lakens, dekens, kussens en nachtgoed van deur naar deur werden overgeheveld. 

Beneden in de achterkamer bij de buren kregen wij allen een slaapplaats op de grond, ik naast broertje in een hoek en ik heb nog steeds beelden voor ogen hoe Opoe vooraan in haar ledikant lag en dat een van de dochters bij haar in bed stapte. Het was natuurlijk vreselijk vol in die kamer, maar dat gaf niets, we waren met elkaar. In die eerste oorlogsnacht sliepen wij in dat huis met 15 personen, waaronder het jongste zusje in de wieg, 9 maanden oud. Gelukkig merkte zij niets van alle ellende. De volgende dag, de 2e oorlogsdag, kwam mijnheer W. met zijn auto voorrijden en bracht mijn oudste zus en mij naar onze oom en tante in Duivendrecht. Dat gaf onze moeder enige verlichting. Uiteraard had onze oom, broer van mijn vader, in deze situatie meteen contact gezocht met moe. Wij zijn daar de verdere vier oorlogsjaren gebleven, we zijn heel liefdevol opgevangen. 

Onze moeder bleef met vier kinderen nog 4 nachten bij de buren slapen, tot aan de capitulatie. 

Zo kwam het dat ik met mijn zus, oom en tante na die vijf oorlogsdagen, dus na 15 mei 1940 op de Rijksstraatweg in Duivendrecht de Duitse soldaten zag binnenkomen, zwaar bepakt en bezakt met hun spullen en grote legerwagens. Een heel naar gezicht vonden wij. Ons land was nu bezet door de Duitsers en dat zou vijf jaar duren. 

Zo nu en dan gingen we toch voor even terug naar de Ouderkerkerlaan. Het gebeurde dat bij nachtelijk schieten en lawaai wij op de gang bivakkeerden, daar voelden we ons het meest veilig. We stonden of zaten met 100% angst in onze lichamen op de trap, allemaal rond de wieg met baby. 

Vele weken later, ongeveer eind mei of misschien wel begin juni 1940, verscheen daar eindelijk opeens weer onze vader. De Hollandse soldaten waren natuurlijk door de Duitsers -door die moffen zoals wij ze altijd noemden- overmeesterd, gevangen genomen en vastgezet. Veel weet ik daar niet van, behalve dat hij zijn schoenpoetsartikelen, zoals doosjes schoensmeer en borstels mee naar huis had genomen. 

Nederland was dus bezet. Eigenlijk ging het gewone leven min of meer gewoon door, maar zo langzamerhand kwamen er toch veranderingen. In de drie huizen op de Bovenkerkerkade waar eerst Hollandse soldaten zaten, trokken nu Duitsers in. De ULO school verderop richting dorp werd gevorderd en ook daar ‘woonden’ nu Duitsers met daarvoor een schildwachthokje met altijd een gewapende soldaat. Voor boodschappen in het dorp moesten we daar langs, eerst heel eng, later wende het wel. 

Vaak liepen er grote troepen over de Ouderkerkerlaan, heel gedisciplineerd en al zingend! Dat konden ze mooi: ‘und wir fahren gegen England’ – Engeland! Uiteindelijk zijn ze daar dus nooit gekomen . . .

De situatie werd steeds grimmiger, er werden razzia’s gehouden, joden opgepakt, de burgemeester moest verdwijnen, er kwam een NSB-burgemeester. Pa deed zijn werk op het abattoir in Amsterdam, evenals onze oom uit Duivendrecht. Er werkten daar veel joden en ook daar verdwenen joden, òf ze werden opgepakt, òf ze moesten zich melden, òf ze doken ergens onder. 

Pa werd een keer aangehouden op de Amsteldijk toen hij van het abattoir afkwam. Hij vertelde later dat het heel spannend was, zijn beide fietstassen zaten vol met vlees. Hij bedacht ter plekke, als ik nu mijn linker trapper aan mijn kant omhoog zet, kan ik snel wegwezen. Op een gegeven moment, toen een aantal Duitsers in gesprek waren en even niet keken, moet hij gedacht hebben nu of nooit! Dus sprong hij op zijn fiets en racete in een moordend tempo weg. De Duitsers schoten meteen, maar gelukkig niet raak. Buiten adem kwam hij aan op de Ouderkerkerlaan. Thuis hadden we al gehoord van de razzia’s op de Amsteldijk en zaten in verhoogde spanning. Gelukkig liep dit goed af. Door zijn werk op het abattoir hadden wij gelukkig altijd vlees in huis en konden ook veel mensen helpen toen de voedseltoestand steeds nijpender werd, ik denk nu even aan de laatste oorlogsjaren. Veel vlees werd hier en daar uitgedeeld, ook hadden wij heel vaak eters aan onze steeds rijkelijk voorziene tafel. Het gebeurde dat wij een keer met 22 mensen bij ons aan tafel zaten. 

En vlees was natuurlijk ook een prima ruilmiddel, alle levensmiddelen waren op de bon. Pa kwam altijd met hele pakken vleesbonnen thuis en die moesten worden opgeplakt. Daarna gingen ze weer retour naar het abattoir om een nieuwe voorraad vlees in te slaan. Het opplakken was nou echt een werkje voor de oudste dochters vond men, ja die waren er zo handig in. Dat plakken deden we in ons kantoortje in de achtertuin. Daar hebben we heel wat uurtjes gezeten, maar ach, het was allemaal voor het goede doel. Het was daar ook een best wel gezellig kantoortje, heel rustig, een grote ruimte en achteraan een kleine serre. Frank, een nog vrij jonge man, deed daar de administratie voor onze vader met zijn verzekeringsbedrijf. Over de mobilisatie en de eerste oorlogsdagen op vliegveld Valkenburg, heb ik van Pa eigenlijk nooit iets gehoord. Misschien was ik nog wel te jong om met die verhalen te worden geconfronteerd. Maar ik heb vaak gedacht, het moet daar toch vreselijk zijn geweest? 

In het laatste oorlogsjaar was het om 20.00 ‘sperrzeit’, na acht uur ’s avonds mocht niemand meer op straat zijn. Dat was verboden door de Duitsers en dan werd je ingerekend. Pa was vaak wèl ’s avonds na acht uur op straat om berichten rond te brengen en dergelijke. Ik lag dan al in bed en hoorde hem weggaan en bleef dan al rillend en trillend en schuddend van angst in bed net zo lang wachten tot ik hem weer hoorde thuiskomen. Dat zijn vreselijke herinneringen, ik moet er nog vaak aan denken.
Op een bepaald moment moest iedereen zijn radiotoestel inleveren. Mooi dat wij dat niet deden, of misschien hadden we nog een klein oud toestelletje dat we afstonden. Om acht uur ’s avonds werd dan op onze zolder -de duiventil- geluisterd naar Radio Oranje, ‘de stem van strijdend Nederland op golflengte . . .’ zoals de uitzending altijd begon. Via een gat in de muur kwamen de buren soms meeluisteren. Tja, we moesten toch horen en weten of en waar de Duitsers weer eens op hun vet hadden gekregen en hoe de situatie was! Dat luisteren was natuurlijk ook iets dat met angst en beven werd gedaan. We hadden ook een radio verborgen in de kinderwagen. Die stond in de kast ‘onder het glas’ bij de keuken. In de kinderwagen kon je het binnenste opwippen en daar de radio verbergen. Daar overheen lag dan keurig een matrasje met lakentjes, een kussentje en dekentjes. En ook nog een wagendakje. Gelukkig is daar nooit gezocht. 

In juni 1942 werd er een broertje geboren, Hendrikus Willem. Heel bijzonder (Y: alle kinderen werden naar familie vernoemd), zijn naamgevers waren hier Hendrikus Colijn, onze Minister President die op 10 mei moest wijken voor de Duitsers en later naar een concentratiekamp in Duitsland werd overgebracht alwaar hij ook is overleden en naar Willem van Oranje Nassau. Supernamen in oorlogstijd dus! Maar het waren geen goede tijden voor kinderen, gelukkig hadden we, zoals al gezegd, genoeg te eten. 

Ik was 11 jaar en ik sliep met mijn oudste zus in het kamertje boven de voordeur. Een bed en een onderschuifbed dat ik elke avond tevoorschijn moest trekken en ’s ochtend weer opmaken en terugschuiven. Steeds weer die nare klus, maar ach, daar wordt je steeds handiger in. Tussen onze bedden was er praktisch geen ruimte meer, je kon er nog net even tussendoor lopen. Zo gebeurde het dat ons jongste broertje, die net kon lopen op de kamer van zijn twee zussen kwam. Hij gleed uit over het zeil en was binnen de kortste keren verdwenen. Ik heb toen meteen onze moeder geroepen die broertje onder het bed vandaan kon trekken. Alles liep gelukkig goed af. 

Nu dan iets leuks. Als wij als kinderen naar bed gingen, stonden de slaapkamerdeuren altijd open en dan verteld onze oudste broer zijn ‘vervolgverhaal’, iedere avond weer. Meestal ging het over Keessie en Teddy de Boer, twee hondjes die vier huizen verder woonden, hij breidde er steeds weer een stukje aan, heel spannend en geweldig dat je grote broer zoiets kon. Daar keken wij elke avond naar uit, in die oorlogstijd was er ’s avonds voor niemand buitenshuis wat te doen, dit was een prachtoplossing. En er kwamen ook altijd wel wat moppen tussendoor, het gaf niets als we die al eerder hadden gehoord. 

Toch hebben de Duitsers ook wel iets goeds gedaan. De Ouderkerkerlaan lag aan de ringvaart naar Ouderkerk. Omdat de Duitsers ook aan de overkant waren ingekwartierd, kwam er al gauw een fiets/voetgangersbruggetje. Handig voor de Duitsers, gelukkig mocht iedereen er gebruik van maken. Zo waren wij snel bij de winkels in de Fokkerlaan. In de hongerwinter toen er geen brandstof meer was, mochten wij en vele anderen koken bij de bakker in de Fokkerlaan, diens oven was dan nog heet genoeg. Samen met mijn oudste zus bracht ik dan zo rond 17:00 uur twee pannen met groente en aardappels om die een uur later weer op te halen, klaar om te eten. Voor ons gezin en eventuele mee-eters hadden wij altijd volle pannen. Op een dag waren we voor het ophalen aan de late kant en wat bleek? Naast onze pan aardappels stond nog een klein pannetje met koolraap, veel te weinig, de grote pan was weg. Naar we later hoorden had de familie M. In de Van de Broekelaan per ongeluk onze grote pan meegenomen . . . verwisseld met hun pannetje voor drie personen. 

Onder het eten vertelde Pa altijd van alles wat hij overdag beleefd had, dat kon hij heel leuk. Pa reisde ook wel per trein naar de veemarkten, vaak ging het over de mensen op het abattoir. Bijvoorbeeld de commentaren in de lange rij wachtenden, dat echte Amsterdamse taaltje kon hij goed nadoen.

Nu weer wat verder in de tijd. In (september) 1944 stond ik toevallig boven in de grote kamer aan de voorkant van het huis en het was weer zo ver, vliegtuigen in de lucht en een hels kabaal. Plotseling zag ik een Duitse jager een duikvlucht maken en ik hoorde mitrailleurschoten. Later hoorde ik dat op de spoorlijn bij de Handweg iemand in het huis ernaast was geraakt en gedood. (Y: een afstand van ca 400m). 

Ook: een keer waren onze ouders thuis, en Pa stond pannenkoeken te bakken. We stonden in de achterkamer en weer waren daar vliegtuigen, eentje nam vlak boven ons huis een duikvlucht en beschoot auto’s op de provinciale weg achter ons. (Y: ca 150 meter). We waren allen verlamd van schrik en konden even niets uitbrengen. Na enige tijd zagen we mensen lopen en liggen op de grashelling aan de kant van de weg. Twee doden! Zo gebeurde er steeds weer iets vreselijks. 

Op een keer stond ik overdag achter in de tuin samen met de buurjongen te kijken naar het zoveelste vuurgevecht in de lucht boven Schiphol. We zagen al brandend een vliegtuig in een kringetje naar beneden vallen; we hadden er even geen woorden voor. 

In de hongerwinter van 1944 was praktisch alles op de bon, levensmiddelen, textiel, brandstof, enzovoort. De etalages in de winkels waren totaal leeg! De dochter van de manufacturenwinkel in het dorp vlak naast de boekhandel, naaide af en toe bij ons van alles voor de inmiddels talrijke kinderschaar, zoals broeken uit een oude winterjas, of jurkjes, echt van alles. Soms konden we door vlees te ruilen bij haar moeder nog wel iets krijgen uit de winkel en daar waren we dan dolblij mee. 

Door het gebrek aan brandstof, waren er in Amstelveen (toen nog Nieuwer Amstel) al heel wat bomen gesneuveld. Op een nacht werden we wakker van een raar geluid, het was net geen snurken en het kwam van buiten. We keken uit het raam en ja hoor, er waren een paar mannen de grote dikke boom voor het huis van de buren aan het omzagen. Dat was de volgende ochtend wel een raar gezicht: de boom was weg. 

Op het eind van de oorlog, april 1945 was er praktisch geen eten meer te koop, velen stierven van de honger. De Duitsers haalden hun hand over hun hart en kreeg iedereen bonnen om Zweeds wittebrood te kopen. Ik werd met de bonnen erop uitgestuurd om de heerlijkheid te kopen in de winkel van Valkier. Eerst in de rij in de Stationsstraat en daarna met mijn schat naar huis. Dat Zweeds wittebrood was hééeerlijk, fantastisch, het smaakte naar een super-cake!

Nog iets later in de tijd toen het voor de Duitsers echt een verloren zaak was, kwam er toestemming voor geallieerde voedseldroppings op Schiphol. De oudste twee gingen naar de Schipholweg. Later hoorde ik dat mijn oudste zus was flauwgevallen van alle emoties en waarschijnlijk ook van de honger. 

Enkele dagen na de voedseldropping kwam op 4 mei ’s avonds om 20:00 het bericht door dat Duitsland de volgende dag -dus op 5 mei 1945- definitief zou capituleren, de oorlog en de bezetting zou beëindigen. Dat was een geweldig bericht! Wij hoorden dat natuurlijk ’s avonds al via onze radio op zolder, de duiventil, en wij niet alleen!! We vlogen naar buiten, ineens waren er heel veel mensen op straat. Voor ons huis hebben wij een rondedansje gemaakt met de buren en iedereen die kwam aanhollen (Y: Ans noemt hier een hele reeks namen). Maar toch waren we een beetje bang, want het was nog niet officieel, er was nog niets ondertekend. We moesten oppassen dat er niet een of andere Duitser opeens zou gaan schieten! Maar er gebeurde gelukkig niets en we gingen die avond van de 4e mei 1945 allemaal heel vreugdevol naar bed om te slapen. 

De volgende dag op 5 mei werd officieel in Wageningen de capitulatie getekend door hoge Duitse officieren en door prins Bernhard, toen waren we pas echt bevrijd! Wat waren we allemaal blij. We konden onze vreugde niet op. Na vijf afschuwelijke jaren waren we vrij! We liepen zingend over straat, de Nederlandse vlaggen gingen uit. We konden ook ’s avonds weer naar buiten, overal werd gefeest die dagen!

Je zag geen Duitser meer op straat, geen SS-ers en ook geen NSB-ers, die landverraders in hun zwarte pakken met zwarte petten en hun krant ‘Volk en Vaderland’. We vierden echt feest met ons hart vol blijheid van de vrijheid. Op dinsdag 8 mei 1945 kwamen de Canadezen! In hun grote legervoertuigen en Jeeps reden ze vanaf de Colijnweg de Amsterdamse weg op. Ik stond daar op de hoek en zag ze binnen komen. Er vlogen veel jonge meisjes en vrouwen op de Canadezen af en reden mee in de triomftocht! Ik was daar met mijn 13 jaar nog wel wat klein voor, maar in mijn hart dacht ik: oh kon ik maar met ze meerijden . . .

In Nieuwer Amstel werden begin juli allerlei bevrijdingsfeesten georganiseerd. Onze burgemeester, die eerst moest wijken voor een NSB-mannetje, was weer terug. Er waren aubades van schoolkinderen en massazang in het park, doorlopende bioscoopvoorstellingen in Eben Haezer, voetbal wedstrijden, volksspelen op het Smedemanplein en polonaise door het dorp. Ik heb er nog een programma van.”