Kolonialisme

De periode van de koloniale wereldrijken ligt nog maar 50 jaar achter ons. De uitbuiting, nog niet gestopt, heeft voor een moeilijk overbrugbare kloof tussen arm en rijk gezorgd. Als ik hier in discussies op wijs, is steevast de reactie dat die koloniale periode te lang geleden is, nu niet meer van invloed.

Kennelijk doet hier de evolutionaire ‘korte termijn visie’ (mijn 3e kenmerk) zijn werk. Het verleden doet er kennelijk niet meer toe, we leven nu. Wel zo gemakkelijk. Een dergelijke ontkenning vertroebelt het denkvermogen en maakt de weg vrij voor het stereotype van de *eendimensionale massamens.
Toch is het is zo: de rijkdom van Nederland en van vele andere westerse landen, kun je niet los te zien van het koloniale tijdperk.
 Het is een periode van een langdurig en eenzijdig uitbuitingsproces. Er wordt voornamelijk gehaald en afgeroomd met geen of nauwelijks investeringen in het onderwijs of infrastructuur. 

Centrum versus Periferie

Andre Gunder Frank (68), Duits-Amerikaans historicus en socioloog, heeft een interessante visie op deze afhankelijkheid en ongelijkheid. Als wij spreken over ‘de arme landen’ dan bedoelen we de ‘ontwikkelingslanden’, de eerdere koloniën. Een dergelijke aanduiding is volgens Frank niet correct, er is helemaal geen sprake van ontwikkeling. Vergeleken met de rijke landen is er een achteruitgang gaande. Het is daarom beter te spreken van ‘onderontwikkeling’. En die ‘onderontwikkelde landen’, komen steeds meer op achterstand door een voortgaand eenzijdig afstaan van zowel grondstoffen als kapitaal richting het moederland. De ontwikkeling van het moederland had de onderontwikkeling van de kolonie tot gevolg. En die achterstand is maar moeizaam of niet in te halen. De rijkdom van de één is de armoe van de ander.

Frank noemde dit de ‘centrum-periferie’-relatie. In het centrum ontstaat opeenhoping van rijkdom, daar ligt de macht, daar zijn de middelen, daar is de kennis. Deze afhankelijkheid blijft na de (te) snel verworven zelfstandigheid in stand, er was geen voorbereiding voor de inrichting van de nieuwe natie. Er is onvoldoende scholing, geen democratische instituties, geen doelmatig overheidsapparaat.
Of erger, meestal werden het moederland gunstig gezinde dictatoriale regeringen in het zadel gehesen, de eenzijdige stroom naar het oude moederland bleef aldus in stand.

En nog erger. Er ontstond nu ook een binnenlandse centrum-periferie-afhankelijkheid. De periferie wordt door de nieuwe elite vanuit de nieuwe hoofdstad voor persoonlijk gewin nog verder leeggezogen. Politieke macht blijkt ideaal voor verdere persoonlijke rijkdom. Leiderschap wordt synoniem met zelfverrijking, helaas in veel landen nog steeds het geval, sommigen kunnen maar moeizaam afstand van het pluche doen. 

Terrorisme en migratie

De keuze, of is het onwil(?) van het oorspronkelijke moederland om niet of nauwelijks te investeren in onderwijs en infrastructuur, begint in een emancipatorische wereld aardig op te breken. Het werkt als een optelsom. Het gebrek aan democratisch besef bij de bevolking, zeg maar de noodzakelijke ‘verlichting’ in de woorden van de Tocqueville, leidde al tot het volledig mislukken van de Arabische lente. En als machthebbers er geen belang bij hebben om de bevolking goed op te leiden en voor te bereiden op democratie, dan treedt de ‘trap naar terrorisme’ in werking, onvrede vindt geen uitweg, jongeren gaan radicaliseren. Over het jihadisme en *terrorisme meer in een later hoofdstuk. Gevolg is  chaos en migratiestromen. En dan treedt in het vervolg van de korte termijn visie (3e kenmerk) het 5e kenmerk in werking, de evolutionaire ‘angst voor vreemden’. 

Groningen

Overigens, de centrum-periferiegedachte is niet per se beperkt tot de vroegere koloniën. Een interne Nederlandse centrum-periferie-relatie was de exploitatie van kolen in Limburg. De ouderen onder ons weten het nog wel, Limburg stond in het aardrijkskundeboek omschreven als een wingewest. De beslissingen kwamen uit Den Haag, de opbrengsten gingen ook naar Den Haag. En recentelijk gebeurde hetzelfde met het aardgas in Groningen. We zien het ook in andere landen, Vlaanderen versus Wallonië, het arme zuiden en het rijke noorden van Italië, het arme oosten en rijke westen in Duitsland.
Binnen de EU is men zich zeer bewust van het achterblijven van perifere gebieden, voor het bevorderen en ontwikkelen van de infrastructuur in perifere zones zijn er diverse aparte potjes. Een Europese reiziger naar buitengebieden zal dat aan de hand van de vele projecten aanschouwelijk beamen.

De centrum-periferie gedachte van Frank toont nog eens aan dat een (te) ongelijke ontwikkeling binnen een gemeenschappelijke markt, op den duur zeer onwenselijk is. Dat principe geldt niet uitsluitend voor regio’s of binnen een samenwerkingsverband als de EU, maar de hele wereld. Immers, door globalisering zitten we met zijn allen in hetzelfde schuitje, we zijn allemaal onderdeel van dezelfde neoliberale context.