Kolonialisme

In ‘Inzicht’ hoofdstuk 21
Tevens gepubliceerd als blogbericht 14-10-2021

Het is hoog tijd om het heel even te hebben over het kolonialisme. De impact daarvan was enorm en niet alleen voor ons land, maar voor de hele wereld. Het was de oorzaak van een wereldwijde kloof tussen arm en rijk. Het was een systeem van halen en afromen. Onderdeel daarvan was de slavernij en ook de slavenhandel. Vooral de Hollanders speelde dar een dubieuze rol, en dat is nog steeds een gitzwarte bladzijde in onze geschiedenis. Het moet in deze context genoemd worden, maar ik ga er verder niet op in. 

Om iets van een indruk te krijgen van dat halen en afromen, zo rond 1850 en dus nog maar zo’n 175 jaar geleden, dekten alleen al de Indische baten uit het cultuurstelsel één derde van de Nederlandse staatsontvangsten. Onze welvaart en van vele andere westerse moederlanden is dan ook niet los te zien van deze langdurige en eenzijdige uitbuiting. Voor Nederland ligt deze periode nog niet eens zo lang achter ons, zo werd Indonesië zelfstandig in 1949 en Suriname pas in 1975. Dat het kolonialisme nog ferm verweven is in de Nederlandse cultuur, werd beschreven door Gloria Wekker in haar boek ‘Witte onschuld’: ruim 400 jaar kolonialisme zit onbewust in ons denken. Enerzijds hebben Nederlanders het zelfbeeld dat er nauwelijks sprake is van racisme, anderzijds wordt er behoorlijk agressief gereageerd op Antillianen en Surinamers die vinden dat Zwarte Piet een racistische karikatuur is. Zo wordt algemeen gedacht dat het kolonialisme niet meer van invloed is op ons dagelijks leven, het is allemaal te lang geleden. Een dergelijke ontkenning vertroebelt het denkvermogen. Schijn bedriegt, want de gevolgen zijn ook in onze tijd voelbaar, de wereldwijde welvaartskloof en het gebrek aan sociale veiligheid zijn de onderliggende oorzaken van een toevloed van asielzoekers naar het rijke westen. 

De vroegere koloniën werden na zelfstandigheid meestal aangeduid als de ’ontwikkelingslanden’. Volgens André Gunder Frank, Duits-Amerikaans historicus en socioloog, is die term niet correct. Er is volgens hem helemaal geen sprake van ontwikkeling, integendeel, de kloof wordt niet of nauwelijks gedicht. Het is daarom beter te spreken van ‘onderontwikkeling’. En die ‘onderontwikkelde landen’, blijven of raken steeds meer op achterstand door het voortdurend afstaan van grondstoffen en kapitaal aan het vroegere moederland. Het is als een optelsom, de rijkdom van de één is de armoe van de ander. 

Frank beschreef deze onderontwikkeling in een ‘centrum-periferie’-relatie. In het centrum, in het moederland is er een opeenhoping van rijkdom, kennis en middelen. En vooral ligt ook daar de macht. Na een veelal te snel verworven zelfstandigheid bleef deze afhankelijkheid meestal bestaan. De achterstand was door het lage niveau van het onderwijs, een matige infrastructuur en een falend overheidsapparaat niet meer te overbruggen. 

De afhankelijkheid van het westen bleef voortbestaan, en het maakte niet zoveel uit of het ging om door het moederland in het zadel gehesen regeringen, of een dictatoriaal regime, in beide gevallen bleef de eenzijdige stroom van grondstoffen en kapitaal naar de rijkere landen gewoon intact. Daar bovenop ontstaat vrijwel overal een parallelle binnenlandse centrum-periferie-afhankelijkheid. Door de nieuwe elite worden wederom de buitengewesten leeggezogen. Politieke macht en leiderschap worden synoniem aan zelfverrijking en dat is in de 21e eeuw in veel met name Afrikaanse landen nog steeds het geval. Sommige leiders kunnen maar moeizaam geweldloos afstand doen van het pluche. 

Het niet of nauwelijks investeren in onderwijs en infrastructuur door de vroegere koloniale moederlanden, begint in een emancipatorische wereld aardig op te breken. Dat was goed te zien bij de Arabische Lente (2010). Door het gebrek aan democratisch besef bij de bevolking strandde een hoopvolle omwenteling in een volledig mislukking. Als machthebbers er geen belang bij hebben om de bevolking goed op te leiden en voor te bereiden op democratie, treedt de ‘trap naar terrorisme’ in werking, onvrede vindt geen uitweg, jongeren gaan radicaliseren. Gevolg is chaos en als dan ook de bestaansmogelijkheden in gevaar komen ontstaan ongewenste migratiestromen. 

Overigens, aan het centrum-periferie-model van Gunder Frank valt nog iets toe te voegen, want politieke uitbuiting van de periferie is niet per sé beperkt tot de vroegere koloniën, het komt ook voor in de westerse landen. Zelfs in ons koele kikkerlandje. Een interne Nederlandse centrum-periferie-relatie was destijds de exploitatie van de kolenvoorraad in Limburg. De ouderen onder ons weten het nog wel, Limburg stond in het aardrijkskundeboek omschreven als een wingewest. De beslissingen kwamen uit Den Haag, de opbrengsten gingen ook naar Den Haag. 

En recentelijk gebeurde hetzelfde met het aardgas in Groningen. We zien het ook in andere landen, Vlaanderen versus Wallonië, het arme zuiden en het rijke noorden van Italië.
De centrum-periferie gedachte van Gunder Frank toont nog eens aan dat een (te) ongelijke ontwikkeling onwenselijk is. Dat principe geldt niet uitsluitend voor de vroegere koloniën en regio’s binnen Nederland, het gaat ook op voor samenwerkingsverbanden. Eerder schreef ik al dat bij de Europese Unie (terecht!) het zwaartepunt ligt op de ontwikkeling van het platteland en arme regio’s. Dat wil zeggen gericht op de ontsluiting van voornamelijk agrarisch achtergebleven gebieden.

De populistische kreet (destijds na de Griekse crisis) ‘geen cent naar Griekenland’, klinkt mij in de oren als ‘geen cent naar Groningen’. Is het een stap terug naar de afhankelijkheidsrelatie zoals beschreven door André Gunder Frank? Kennelijk zit het koloniale gedachtengoed zoals beschreven door Gloria Wekker nog volop tussen de oren. 

Door globalisering zitten we wereldwijd in hetzelfde schuitje, we zijn allemaal onderdeel van één en dezelfde neoliberale context. Eh, ik bedoel één en dezelfde neoliberale uitbuiting.